Sensei Sergio Gneo

Sensei GneoJKA_BELGIUM

HOOFDINSTRUCTEUR J.K.A. BELGIUM – 7° dan J.K.A.

Ik ben blij dat ik iets bereikt heb !

In 1967 begint Gneo Sensei op 15-jarige leeftijd te jongleren met het ABC van het karate. In
1973 nam hij voor de eerste maal deel aan het Belgisch Kampioenschap Kata & Kumite. Hij
veroverde een zilveren medaille voor Kata. Dit was slechts het startschot van een schitterende
sportcarrière met een aantal opmerkelijke hoogtepunten en een indrukwekkend palmares als
eindresultaat (*). Met als gevolg dat hij langzaam maar zeker uitgroeit tot één van de sterren
aan het Belgisch en zelfs Europees karate-firnament.

Bij het overlijden van Miyazaki Sensei op 31 mei 1993 (8° dan JKA & geestelijke vader
van het Belgische JKA-karate), beslisten vijf hogere JKA-ers – Sergio Gneo, Jacques Van
Lerberghe, Raymond Honoré, Philippe Wattieaux en Dirk De Mits, die de laatste week bijna
permanent aan het sterfbed waren van de Sensei, om zijn levenswerk verder te zetten. Zij
verzochten Gneo Sensei – die op dat ogenblik reeds zijn technische rechterhand was – om de
leiding op zich te nemen van de JKA-organisatie in België. En bijgevolg zette Gneo Sensei,
die kort voordien (24 juli 1992) 6° Dan JKA was geworden, het levenswerk van Miyazaki
Sensei vol goede moed en enthousiast verder. Dit gebeurde in overleg en overeenstemming
met de JKA-hoofdorganisatie in Japan.

Bij het uitvoeren van deze aartsmoeilijke opdracht werd en wordt hij bijgestaan door een
aantal personen, waaronder eerste en vooral voornoemde personen, maar ook Sawada
Sensei, die vroeger reeds in België vertoefd had als assistant van Miyazaki Sensei en die nu
op verzoek van de Belgische JKA-leiding, de draad terug oppikte onder de supervisie van
Gneo Sensei.

Dat deze opdracht geen gemakkelijke klus was, spreekt voor zich. Nochtans kunnen we zeggen
dat Gneo Sensei, en natuurlijk ook iedereen die hem geholpen heeft bij het vervullen van deze
opdracht, zich voortreffelijk van zijn taak gekweten heeft.
Ondertussen behaalde hij reeds de graad van 7° dan JKA. Toch niet niks, zeker als men weet
dat er buiten het Land van de Rijzende Zon, slechts 6 andere niet-Japanners zijn deze graad
ooit behaalden. Daarnaast behoort hij tot de vier personen die de leiding hebben over JKA-
Europa. Alleszins een indrukwekkende prestatie.
Op 14 december 2002 verscheen er een uitgebreide reportage over en met Gneo Sensei in
“De Standaard Magazine”. Deze reportage werd verzorgd door de journaliste Tine Hens,
terwijl de bijhorende foto’s genomen werden door Dhr. Marco Mertens.
Deze reportage schets ongetwijfeld eens een compleet ander beeld, dan datgene wat de
meesten onder ons in gedachten gevormd hebben over Gneo Sensei. Hieronder tref je een
aantal extracten aan uit de desbetreffende reportage. Wij hopen alvast dat het U evenveel kan
bekoren als ons.

(*) beknopt overzicht van de palmares van Gneo Sensei

  • 10 maal Belgisch Kampioen Kata
  • 15 jaar lid van de Belgische nationale ploeg voor Kumite, waarbij diverse keren finalist in Europese en Mondiale wedstrijden
  • een 2° en een 3° plaats op het JKA Wereldkamioenschap Kata per ploeg
  • 2 maal Europees Kampioen ESKA Kata per ploeg
  • finalist IAKF Wereldkampioenschap Kumite individueel in 1975
  • 1° plaats Open Japanse Kampioenschap Kata per ploeg in 1982
  • 1° plaats Open Japanse Kampioenschap Kumite per ploeg in 1989

Niet de overwinning, maar de vooruitgang van
de persoon staat centraal.

Sensei Gneo

Zijn moeder zag een accordeonist in hem. Rocco Granata was met ,,Marina” naar de top van
de hitlijsten geschoten. De Italiaanse migrant had het in België helemaal gemaakt, en alle
mamma’s droomden van roem en glorie voor hun eigen Felipe, Giovanni of Silvio. Als die
Rocco het kon, dan konden hun koters het toch ook?

,,Ik speelde al wat gitaar. Mijn ouders hadden een stokoud instrument als een soort
familiestuk uit Italië mee verhuisd. Ik volgde muziekles en ging naar de gitaarklas, maar ik
moest afhaken. Mijn gitaar had metalen snaren, en als ik klassiek wilde spelen, dan had ik
een nieuwe gitaar met nylon snaren nodig. En daar hadden we het geld niet voor. Toen kwam
mijn moeder met die accordeon: ‘Probeer dat eens.’ Het was een speelgoedinstrument. Een
groot accordeonist zou ik nooit worden.”
De gitaar bleef hem wel bij. Ondertussen zocht hij ook iets anders, iets waarin hij zich meer
uit kon leven. ,,Zeg maar om mijn frustraties en complexen kwijt te raken.” Hij probeerde
voetbal. ,,Dat werd niets. Ik was te individueel om in een ploeg te spelen. Bovendien waren
mijn schoenen twee maten te groot. Ik werd van schaamte nog kleiner dan ik al was. Maar ik
wilde me niet langer schamen. Ik wilde iemand zijn, iets betekenen. Erkenning, daar zocht ik
naar.”
En hij vond zijn erkenning, per toeval, in het karate. Het was 1967 toen hij in de kelder van de
kerk van Zwartberg het abc van het karate werd bijgebracht door een Chiroleider.
,,Niemand wist ervan. Behalve de pastoor. Die was allang blij dat we van straat waren . Met
35 verschillende nationaliteiten bij elkaar was Zwartberg een broeihaard van opstootjes en
vechtpartijen. Onze karatelessen waren daar in het begin niet meer dan het verlengde van. Een
op de twee keren ontaardden die karatelessen in ware knokpartijen. We hinkten dan naar huis
met een gebroken neus, een gekloven lip of een gezwollen oog. ‘Rugby’, zeiden we als onze
moeders ons bezorgd aankeken. Mijn moeder was er in elk geval van overtuigd dat als de
pastoor ermee gemoeid was, het geen kwaad kon.”
,,Echt koosjer was het natuurlijk niet, maar als vijftienjarige heb je dat niet door. Ik had het
gevoel dat ik ergens bij hoorde, we hadden een clubje, een geheim verbond. Ineens voelde ik
me niet meer die idiote Italiaan: ik was een persoon.”
,,Het was een beetje een duistere periode. We hadden onze erecode en daar hielden we ons
aan. We rookten ook niet. Drinken wel: stiekem van de miswijn in de sacristie. Opnieuw
kneep de pastoor een oogje dicht. Want in wezen waren we brave jongens: op zondag speelde
ik met een vriend ‘Swing low, sweet chariot’ op de gitaar. Heel Zwartberg keek ons vertederd
aan. Wisten zij veel dat we in het geniep een knokploeg vormden. Zonder kwade bedoelingen,
hoor. Het was simpel: met karate kon ik mezelf vormen. Als ik hard trainde, werd ik beter en
kon ik iets bereiken. Anders zou ik het opdondertje blijven dat ik was. En dat wilde ik niet, ik
wilde leren vechten.”
,,Mijn vader kwam vlak na de oorlog naar België. In Italië zag hij geen toekomst voor hem
en zijn gezin. Door de oorlog was hij zes jaar van huis geweest. Eerst als soldaat in Afrika,
daarna in een krijgsgevangenkamp in Engeland. Hij vertrok op 5 mei 1940, mijn oudste broer
werd tien dagen later geboren. Vader keerde terug uit de oorlog en zei: ‘Dag jongen, ik ben je
vader.’ Mijn broer keek verschrikt naar moeder: ‘Wie is die vreemde man?’ ”
,,Toen mijn zus werd geboren, ging mijn vader weer weg. Naar België dit keer, een land
1.500 kilometer verderop, waarvan mijn moeder nog nooit had gehoord. De eerste maanden
leefde hij er met tien man in één barak. Later, toen hij voldoende geld had om de reis van
vrouw en kinderen te betalen, kon hij voor honderd frank in de maand een huis met drie
kamers huren. Een kamer voor mijn ouders en mijn oudste broer, een kamer voor mij en mijn
zus en een kamer voor de keuken, het salon en de eetplaats.”
,,We aten er, luisterden er naar de radio en ‘s avonds kwamen er Portugezen, Spanjaarden,
Oekraïners en Polen over de vloer. Het was best gezellig. Mijn moeder kweekte kippen, kalkoenen en varkens in de tuin. Ze maakte haar spaghetti en polenta zelf. Aan eten hadden we nooit een gebrek. De ouders dronken zelf gebottelde wijn, de kinderen kregen bruin bier. Ik voelde me de koning te rijk.” ,,Tot ik naar school ging. Stilaan besefte ik dat ik anders was dan de anderen. Mijn Vlaamse vriendjes aten spaghetti van Miracoli, uit kartonnen dozen. Ze aten braadworst en aardappelen. Ze dronken cola. Ik moest aan de deur wachten als zij aan tafel zaten. Terwijl het bij ons altijd open huis was. Stilaan drong de schaamte in mijn leven binnen. Ik begon me minderwaardig te voelen. Mijn ouders hadden nauwelijks geld om kleren te kopen. Mijn moeder ruilde een kalkoen tegen zakken kleren bij de nonnen. Ik vond het vreselijk. Voor mijn broer had ze een mooi kostuum gevonden om naar school te gaan. Achteraf bleek dat het een pyjama was.”
,,Ik ben in België geboren, maar het heeft lang geduurd voor ik me ergens thuis kon voelen.
Op vakantie in Italië waren we de vreemden, de Belgezen — Belgen konden ze niet uitspreken.
We waren altijd welkom bij de familie, ze bekeken ons niet scheef, maar in hun ogen waren
we wel degenen die gevlucht waren. We hadden hen in de steek gelaten. En in België waren
we de spaghettivreters. Het gebeurde nooit echt uitgesproken, maar je werd nagekeken,
nagewezen. Ik dacht: verdorie, ik ben hier geboren. Ik ben een van jullie. Waarom aanvaarden
jullie me niet gewoon?”
,,Ik weet niet of mijn strijdlust en doorzettingsvermogen daarvandaan komen. Ik denk dat
het gewoon in de familie zit. Neem nu mijn ouders: ze kwamen hier aan, ongeschoold, en
mijn vader ging meteen 1.100 meter diep de mijn in. Ze kenden de taal niet, ze hadden geen
vrienden of familie. Hoedje af, denk ik dan. Je moet het maar doen. De keerzijde was dat er
limieten waren aan hun opvoeding. Ze hebben me alles gegeven wat ze konden. Ze konden
me alleen niet vertellen hoe je tussen twee werelden moest leven. Ze kenden dat gevoel ook
niet: zij bleven Italiaan in hart en nieren.”
”Mijn moeder was de ware mamma, baas in huis en over de kinderen. Mijn vader was il
padrone. Hij bracht het geld naar huis en als kind had je het grootste respect voor hem. Met
vragen over het hoe en waarom in het leven kon je bij hen moeilijk terecht. Het enige wat ik
te horen kreeg, was: ‘Als je groot wordt, moet je gaan werken.’ Dan blijf ik liever klein, dacht
ik altijd. Wat me trouwens aardig gelukt is.”
Hij buldert. ,,Waarom ik je dit allemaal vertel? Niets gaat vanzelf in het leven. Als je ergens
wilt komen in de maatschappij, moet je je er voor honderd procent voor inzetten.”
,,Ik wilde niet marginaal zijn, ik wilde niet uitgesloten worden. En ik denk dat dat vandaag
evengoed geldt als toen. Wie dat wil, raakt weg uit dat vicieuze cirkeltje. Wat houdt je
tegen? Als mensen tegen mij klagen over het leven en over hoe triest ze zich voelen, zeg
ik altijd: ‘Doe iets, onderneem iets, train, werk, probeer vooruit te komen.’ Iedereen heeft
natuurlijk zijn zwakke momenten, maar bij mij moet het de dag daarop al afgelopen zijn. Het
mag niet eeuwig blijven duren.”
,,Dat heb ik vast en zeker met karate geleerd. Ik voelde me een niemendal toen ik ermee
begon. Ik durfde niemand recht in de ogen te kijken, ik had geen zelfvertrouwen. Ik was
onbeschoft uit onvermogen en agressief uit frustratie. In 1973 deed ik voor het eerst mee aan
het Belgische kampioenschap. Het gevecht was bikkelhard. Ik haalde het niet. Maar in de kata
— de stijloefening — eindigde ik als derde. ‘Je hebt talent!’ kreeg ik te horen. Ik glunderde.
Nooit eerder had iemand dat tegen mij gezegd.”
,,Ik werk op een accountantskantoor. Een van mijn beste vrienden is mijn baas. Door
bijscholing is hij op het professionele vlak mijn meerdere geworden. ‘s Morgens breng ik
hem koffie, op het werk is hij mijn patron, ik heb respect voor hem. Nog iets wat karate je
meegeeft: eerbied voor de man die boven je staat. Dat is het rechtse trekje dat je in de Japanse
en ook in de mediterrane cultuur terugvindt. Mijn vader is mijn vader, mijn oudste broer is
mijn oudste broer, en ik zal het niet wagen aan hun gezag te twijfelen.”
,,In het karate is het niet anders: je moet de richtlijnen van de meester klakkeloos aannemen.
Als je daarmee kunt leven, zul je er later voor beloond worden. Ik geef op de trainingen een
beetje meer uitleg, maar wij hebben het altijd zonder uitleg moeten doen. Dat begon thuis
al. ‘Waarom moet ik naar school?’, ‘Dat zul je later zien.’ Ik moest aanvaarden dat het zo was.”
Sensei Gneo
Hij grinnikt. ,,Mag ik nog een anekdote vertellen? Zakgeld kenden wij niet. We kregen eens
een frank voor onze verjaardag, meer niet. In 1969 sloten we ons met ons Chiroclubje aan
bij de Belgische Federatie. Elke zaterdag spoorde ik met de gratis tickets van mijn vader
naar Brussel-Centraal. Vandaar liep ik te voet naar Sint-Joost-ten-Node, waar ik bij Satoshi
Miyazaki, de Japanse hoofdinstructeur, ging trainen. Telkens als ik de trappen van het station
op liep, waaide de verrukkelijke geur van de hotdogkraam me tegemoet. Ik rammelde van
de honger en telde de munten in mijn zak: vijf frank. Een hotdog kostte zeven frank. Ik wou
vragen of ik een hotdog zonder mosterd of zonder broodje kon krijgen, maar ik durfde niet.
En ‘s avonds opnieuw: moe, hongerig, dorstig. Alles kostte meer dan vijf frank. Ik dronk dan
wat in de wc’s, sprong de trein in en viel in slaap. Als ik rond acht uur weer in Genk was,
maakten mijn kameraden zich op om uit te gaan. Ik ging slapen: ik was bekaf.”
Nederigheid, eerlijkheid, hoffelijkheid, moed en zelfcontrole worden in de karatehandboeken
beschreven als de vijf voornaamste eigenschappen van de karate kid. ,,Niet de overwinning,
maar de vooruitgang van de persoon staat centraal.”
,,Zolang je aan competitie doet, denk je er lichtjes anders over. Je gaat voor de overwinning,
voor de titel. De mentale en geestelijke wereld die rond karate hangt, zal je op dat moment
worst wezen. Daar word je je pas later bewust van. Nu beklaag ik de mensen die de eerste
jaren training bij me volgden. Ik was loeihard. Ik stelde aan die mensen dezelfde eisen als aan
mezelf, terwijl zij er niet eens aan dachten deel te nemen aan een kampioenschap.”
,,Toen ik zelf met competitie stopte, besefte ik: ik mag niemand dwingen. Het belangrijkste is
dat ik de mensen laat proeven van wat ik zelf uit het karate heb gehaald. Ik ben opengebloeid
door het karate. Het is een schat en een rijkdom die ik iedereen van harte gun. We krijgen
bijvoorbeeld veel dertigplussers op training. ‘Ik ben geen sportman’, zeggen ze dan vooraf.
Dat hindert niet. Het mooie aan karate is dat het iets in zich heeft voor iedereen. Hou je niet
van het gevecht? Dan kun je je bekwamen in de stijloefening. Ben je gehandicapt aan je
linkerhand? Je hebt je rechterhand en je twee benen nog.”
,,Ik vind het boeiend dingen uit mensen te halen waarvan ze niet vermoedden dat ze het in
zich hadden. Met karate breng je het hele lichaam in stelling, je moet elke spier gebruiken.
Sommige mensen ontdekken hier in de Dojo voor het eerst hun lichaam, en wat dat allemaal
kan. Ik hamer allang niet meer op resultaten. Het interesseert me niet hoe hoog iemand zijn
been kan werpen. De essentie is dat die persoon vooruitgang boekt en dat hij zich goed voelt
in de dingen die hij doet.”
,,’JE MOET afstand nemen’, zeggen ze tegen mij. Ik ben zo niet. Emotioneel zal ik afstand
nemen. Maar als iemand bij mij traint, moet hij een gevoel hebben van thuiskomen. Ik zorg
dat de tafel gedekt is na de training, we praten, drinken een pintje. Daar hou ik van.”
,,Bij ons trainen een dokter en een krapuul samen. Niemand ziet dat. Ze dragen allebei een
witte kimono, lopen op blote voeten en buigen als ze binnenkomen. Dat zijn de regels en
die respecteer je. Ik pas me aan die regels aan. Thuis doe ik wat ik wil, maar als ik ergens
kom, pas ik me aan de regels aan. Karate legt een enorme zelfcontrole op. Enerzijds moet
je je limieten zoeken en aftasten, anderzijds moet je jezelf voortdurend beheersen. Je mag
niet zomaar op iemand inbeuken. Veel ouders sturen kinderen met ADHD naar het karate.
Ze kunnen er hun agressie en hun overschot aan energie kwijt. Tegelijkertijd leren ze zich
in te tomen. De laatste jaren hebben we dat echt zien evolueren: zestig procent van de leden
is jonger dan tien jaar. Het is karate als therapie. Alleen jammer dat ze na een paar jaar vaak
afhaken. Dan komen er andere dingen in de plaats. Voetbal, muziekschool, tekenen.”
,,’Mis je de competitie niet?’ vragen mensen me soms. Nee. Ik weet niet wat verveling is. Het
zwarte gat? Dat ken ik niet … Als je karate als een vechtkunst beschouwt, een martial art,
kun je er alle kanten mee uit. Mensen helpen, kinderen begeleiden, de waarden die erin zitten
overdragen. Ik ben nu sensei (leermeester). Ik vergelijk het met vader-zijn. Het is nooit af, het
stopt nooit. Als je kinderen klein zijn, heb je er problemen mee, maar als ze vijftig zijn, heb je
er nog problemen mee. Mijn moeder deed nooit een oog dicht als ik in het vliegtuig of in het
buitenland zat. ‘Maar ik ben nu toch groot genoeg?’ zei ik. ‘Dat denk jij’, zei ze. ‘Je blijft mijn kleine kind.”’
,,Het is kunst, ja. Het is nooit af. Je streeft naar de perfectie, maar die bereik je nooit. Ik
ben tien keer Belgisch kampioen geweest, ik heb in Japan gevochten en toch kan ik het
nog altijd niet helemaal. Er is geen einde, alleen een doorgaan. Ik vergelijk het graag met
muziek, mijn andere grote liefde. Neem nu Eric Clapton. Iedereen is ervan overtuigd dat hij
wonderlijk gitaar speelt. En hij? Hij vindt zichzelf een luizige gitarist. Dus lig je voortdurend
overhoop met jezelf. Ik ben in het karate al duizend keer op mezelf gebotst. Maar wat meer
is: ik kan me ook uiten in het karate. Ik stop mijn emoties in het karate. Je ziet het als ik
goedgehumeurd ben, of ernstig, of gefrustreerd.”
,,Tegelijkertijd is karate iets wat iedereen kan. Al is het maar een op en af lopen, technieken
doen. Dat is voor iedereen weggelegd. Als je je er dan in verdiept — iets waar ik zelf geen tijd
voor heb — merk je dat er een band is met de hele mystiek van het zenboeddhisme en wordt
het meer dan pure vechtkunst. Het wordt een manier van leven. Niet dat ik vijf uur op een
matje zit te mediteren. Zo zal er geen geld op mijn rekening komen.”
,,Er lopen voor mij veel parallellen tussen de gitaar en karate, maar ze houden elkaar vooral
perfect in evenwicht. Er is de fysieke uitspatting van het trainen en het ingetogen oefenen op
de gitaar.
Allebei hebben ze dat repetitieve: herhalen van oefeningen, van vingercombinaties, tot het
een automatisme wordt dat je blindelings kent. Zowel bij gitaar als bij karate doe ik de dingen
volgens het boekje.”
,,Voor ik wegga, wil ik nog weten of karate dan niets te maken heeft met het doorklieven van
een stapel bakstenen met de blote hand. Gneo buldert. ,,Sommige jonge gasten die daarvoor
op karate komen, moeten we al snel uit hun droom halen. We oefenen wel op het tussen
je tanden klemmen van een kogel. Die kogel wordt geworpen. Ik raad niemand aan het te
proberen met een afgevuurde kogel. Met karate leer je in de eerste plaats jezelf te verdedigen.
Je leert reageren en op het onverwachte te anticiperen.”
Hij glimlacht. ,,Ik moet eerlijk toegeven dat ik als broekje van vijftien ook dacht dat karate
niets meer was dan het doorklieven van stenen. We zijn nog betonnen paaltjes uit de wei gaan
trekken. Zie je die knobbel?” Hij toont me zijn uit de kluiten gewassen knokkel van de linker
middenvinger. ,,Hiermee probeerde ik ze in tweeën te slaan. Het is me niet gelukt.”